top of page

Zoekresultaten

60 items gevonden voor ""

  • Omdenken in coronatijd

    Sinds kort leven we in wat premier Rutte de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog noemt. In zo’n situatie kunnen we wel wat positiviteit gebruiken. Maar hoe denk je een crisis om? Ineens moest ik denken aan de politieke advertentie ‘The truth – Lopez Murphy for President’. Deze tekst, in 2007 geschreven door copywriter Alexis Alvarez van het reclamebureau Savaglio TBWA in Buenos Aires, is in twee richtingen te lezen: van boven naar onder en (daarna) van onder naar boven. In dit blog dus geen woorden van mijzelf, maar een tekst die ik graag zelf geschreven had. THIS IS THE TRUTH If we turn things upside down we can’t be the best country in the world I would be lying to you if I said that Argentina has a great future ahead that we will be a safe country that our economy will be strong that our children will be healthy, get an education and have jobs before anything you must know our country does not deserve such things and I’m convinced of this because I know the Argentine people corruption and hypocrisy are in our nature I refuse to believe under any circumstances that we could be a great country in the coming years thanks to the people’s votes this country is sinking to new depths but there are even more surprises to come Argentina has only one destiny and whether we like it or not this is what is real You should know that I believe exactly the opposite LOPEZ MURPHY FOR PRESIDENT Geïnspireerd? Lees ook The Lost Generation eens.

  • Afstand en nabijheid

    In interviews en columns over de anderhalvemetersamenleving spreekt en schrijft de een na de ander over huidhonger en de behoefte om aan te raken en te knuffelen. Na enkele weken heel intelligent lockdownen, waarvan bijna drie in strikte quarantaine, kom ik er steeds meer achter dat het bij mij anders werkt. 24/7 met z’n allen in één huis leven valt me zwaar. Hoe meer nabijheid, hoe groter mijn behoefte aan afstand. Ik wil in mijn eentje op de bank een zak chips kunnen leegeten. Ik wil heel lelijk en vals op mijn cello kunnen spelen zonder dat er acht mensen meeluisteren. Ik wil het niet laten zien als ik me gestrest voel, ik wil me kunnen terugtrekken, die bezorgde ‘Gaat het?’-blikken maken het alleen maar erger. Genieten van meer tijd met elkaar? Ga toch weg. Ik laad juist op van alleen zijn. Wie meent dat deze tijd het walhalla voor de introvert is, vergeet dat een aanzienlijk deel van de bevolking niet in zijn eentje op een kamer zit, maar veroordeeld is tot een continu samenzijn met het hele gezin. Laat mij met rust, raak me niet aan. Voor mij is anderhalve meter momenteel lang niet genoeg.

  • Binnenstebuiten

    Het is een vreemde dag met onbestemde kleuren De wind is stil, de wereld wacht op wat er gaat gebeuren Er komt een loper aan met vleugels aan zijn voeten Hij schreeuwt, maar is niet te verstaan Wat zou hij van ons moeten (Uit: De engel is gekomen, Boudewijn de Groot) Het is alsof ik buiten de wereld sta. Daarbuiten gebeurt het. Daar zijn op IC’s in plastic gehulde zorgverleners bezig om mensen in slaap te brengen en te beademen. Daar zitten ouderen opgesloten in hun huizen, hun kamers. Daar begraven mensen hun dierbaren, in kleine kring en distantie betrachtend. Daar schrapen ondernemers aan de keukentafel hun beste ideeën bij elkaar om toch nog iets te verdienen. Daar proberen vakkenvullers in fluorescerende hesjes hun werk te doen en ondertussen het winkelend publiek op anderhalve meter afstand te houden. Daar werken politici aan een exit-strategie en wetenschappers aan het verlossende vaccin. Hierbinnen verduren we het. Kijken we naar de traag verschuivende wijzers van de klok, alsof we in een wachtkamer zitten zonder te weten hoe laat we op de afspraak verwacht worden. Proberen we onze teleurstelling te verpakken in hoop. Houden we de adem in. Doorstaan we de tijd. We werken, doen boodschappen tussen transparante schermen en strepen van tape, koken en eten, kijken films, drinken koffie in de zon, wieden het onkruid. We passeren mensen op gepaste afstand tijdens onze dagelijkse wandelingen en zwaaien naar de gezichten van familie en vrienden op onze laptops. We klagen over de leegte of beklagen ons om onze met werk en kinderen volgeladen dagen. Planloos dobberen we rond, niet wetend wanneer we deze zee van onzekerheid, deze vleesgeworden schijnwereld weer mogen verruilen voor het vertrouwde. En onder elke handeling, iedere gedachte die vreemde onderstroom.

  • Parallelle wereld

    Ik kijk naar buiten. De lucht is strakblauw, de magnolia van de achterburen staat in bloei, een zacht briesje doet de takken bewegen. Naast mij zit mijn negenjarige dochter – in pyjama, gisteren was ze nog ziek – rekensommen te maken op haar iPad. Achter mij ligt mijn schoonzoon op de bank uit te zieken. Op de bovenverdiepingen wordt her en der achter laptops gewerkt op provisorische werkplekken, terwijl mijn zoon die viool studeert zijn toevlucht heeft gezocht tot een van de slaapkamers. Normaal gesproken zou het huis leeg zijn op een woensdag als deze. In plaats daarvan zitten we hier nu met acht mensen binnen. Werk, onderwijs, alles moet binnen de muren van deze woning plaatsvinden. Boodschappen worden door de buren bij de voordeur afgezet, wij steken ons hoofd niet buiten, op ons gezin rust een coronaverdenking. Sinds de invoering van de maatregelen om het coronavirus in ons land te bestrijden, lijkt het alsof we in een parallelle wereld leven. Soms doet het me zelfs even denken aan de totalitaire staat Gilead in The Handmaid’s tale. Alles lijkt zo verraderlijk normaal. Ik tik dit stukje op het thuiskantoor waarin ik gewend ben te werken. Buiten vliegen vogels, groeit het gras, is de lente begonnen. Geen virus te zien. Maar vlakbij passeren mensen elkaar op zorgvuldige afstand, zitten ouderen in schreeuwende eenzaamheid in hun appartement, raken ziekenhuizen overvol. Hoe graag zou ik als in de Harry Potter-boeken met mijn bagage via Perron 9 ¾ teruggaan naar de mij vertrouwde wereld. Uiteraard zonder daarmee overbelaste intensive care-afdelingen en coronadoden op mijn geweten te hebben. Maar een escape uit dit parallelle universum zit er voorlopig nog niet in.

  • Domme stripfiguren

    Vorige week heb ik ‘m maar weer ’s afgestoft en opgepoetst: de workshop Domme stripfiguren. Deze keer niet als op zichzelf staande workshop, maar als onderdeel van een serie lessen waarin de kinderen van groep 7 en 8 zelf een voice-overtekst voor een animatiefilmpje schreven. En dat was dan weer onderdeel van een schoolbreed project, waaraan ook de groepen 1 t/m 6 meewerken. De stripverhalenworkshop is een lekker praktische manier om te leren begrijpen hoe je een plot bedenkt. Er is bijna geen uitleg voor nodig. Lees ook 's mijn blog 'Creatief schrijven: uitdaging binnen kaders' op de website van Eduforce. Een variant op deze workshop is te vinden in de jaarkalender creatief schrijven Struis de Schrijfvogel (maand: maart). Het schrijfplezier en de schrijfcompetentie van leerlingen vergroten daarin een belangrijk doel.

  • De hemd van het lijf

    De kunst van het interviewen Interviewen vormt een belangrijk deel van mijn werk. Het is een onmisbare aanvulling op mijn eigen research en op de schriftelijke input die ik krijg. Niet zelden is het interview zelfs mijn enige bron. Daarnaast komt het regelmatig voor dat het interview niet het middel is (om informatie te verzamelen), maar het doel. Bijvoorbeeld in het geval van een geschreven portret. Interviewen is een kunst. Zelfs met meer dan dertig jaar ervaring in the pocket is het elke keer weer een uitdaging. Net als ook geldt voor andere kunsten is het niet eenvoudig om de kunst van het interviewen te leren beheersen. De ene keer ben ik meer tevreden dan de andere keer. Wat was ik bijvoorbeeld trots toen een Belgische expert me aan het eind van het interview dat ik met haar hield zei dat ze me een bijzonder goede interviewer vond. En wat baalde ik toen ik me laatst weer eens te veel liet meeslepen door mijn enthousiast vertellende gesprekspartner en achteraf moest vaststellen dat ik een belangrijke kritische vraag niet had gesteld. Interviewen is een kunst. Toch heb ik er nooit een cursus of opleiding voor gevolgd. Wel heb ik in de ruim twintig jaar waarin ik als logopedist werkte veel ervaring kunnen opdoen met interviewen. In talloze intakegesprekken met patiënten of hun ouders en verzorgers probeerde ik zoveel mogelijk informatie te verzamelen om een goed beeld te krijgen van de klacht, samenhangende factoren enzovoorts. Zo’n intakegesprek is niet veel anders dan een interview. Zowel een intake als een interview zijn een gesprek met een doel. Beide vereisen ze een grondige voorbereiding en voor beide is het nodig om af te stemmen op de gesprekspartner. Interviewen is een kunst. Voor een goed interview is veel meer nodig dan alleen het doel voor ogen houden, je goed voorbereiden en echt contact maken. Het is een voortdurend balanceren tussen empathie en kritische vragen. Tussen de taal van de ander spreken en jezelf blijven. Tussen neutraal zijn en een interviewer zijn bij wie de geïnterviewde zich op zijn gemak voelt. Tussen heldere uitgangspunten en ruimte voor het onverwachte. Interviewen is een kunst. Er zijn handboeken, er zijn blogs met tips, er zijn workshops en trainingen. Het helpt ook om kritisch te kijken naar andere interviewers. Hoe doen zij het? Wat doe ik anders en waarom? Wat voor interviewer ben ik en wat voor interviewer wil ik zijn? Ik leer veel van interviewers als Louis Theroux, Nadia Moussaid en Janine Abbring. Maar het belangrijkst is misschien wel: niet in de valkuil trappen van denken dat je het trucje wel beheerst. Je moet je er steeds van bewust blijven dat interviewen een kunst is. Dertig jaar ervaring met interviewen klinkt mooi, maar 'ervaring' zegt vooral iets over het verleden, niet over het nu. Ieder interview is een eerste keer.

  • Test: aan welke kant sta jij?

    Haar kinderen hadden het contact met haar verbroken, ze belde mij met een gerichte vraag: waar vind ik lotgenotengroepen? Hoewel ik er niet naar vroeg, begon ze al snel ook iets van haar eigen verhaal toe te lichten. Maar op een bijna afstandelijke manier. Ze gaf een paar feiten prijs, maar in de stiltes tussen haar zinnen was haar zoeken bijna tastbaar: wat vertel ik wel, wat vertel ik niet? Het leek alsof ze intern verdeeld was; alsof ze haar verhaal graag wilde delen en toch ook weer niet. Na dit stroeve begin gooide ze het abrupt over een andere boeg en kwam ze met een persoonlijke vraag aan mij. “Jij hebt een boek geschreven over verbroken contact tussen ouder en kind. Zelf heb je toch ook geen contact meer met je ouders?” Ik antwoordde bevestigend. En toen kwam de hamvraag: “Wie heeft het contact verbroken? Jij of je ouders?” Direct na mijn antwoord liet ze haar afstandelijke houding varen en deed ze haar verhaal. Het was een lang telefoongesprek. Een gesprek met een intens verdrietige vrouw. Een flink aantal weken later houdt dit gesprek me nog steeds bezig. Ik realiseerde me dat de vrouw aan het aftasten was geweest aan welke kant ik stond. Aan de kant van de ‘daders’ (de brekers) of aan de kant van de ‘slachtoffers’ (degenen met wie gebroken wordt)? Dat was een eyeopener voor mij, maar het schokte me ook. Mensen die leven met een verbroken ouder-kindrelatie hebben vaak te maken met oordelen vanuit de samenleving. Maar blijkbaar oordelen ze ook over elkáár. Ook al hebben ze nog zo’n last van heersende normen over wanneer je een goede ouder of een goed kind bent, dat weerhoudt hen er niet van om ook lotgenoten met dezelfde normenbril te bekijken. Bij deze vrouw doorstond ik de ‘test’: dat mijn ouders het contact met mij hebben verbroken, maakte mij in haar ogen net zoveel slachtoffer als zijzelf. Had ik haar een paar jaar eerder gesproken, dan weet ik niet hoe het telefoongesprek gelopen was. Want ik ben in de relatie met mijn ouders ook wel eens de breker geweest. Breken doe je niet zomaar, daar gaat een hele geschiedenis aan vooraf. En de scheidslijn tussen breken en verlaten worden is soms flinterdun. Zouden juist lotgenoten niet beter moeten weten? In het blog Waar blijven ze? deed ik een oproep aan hulpverleners om zich te specialiseren in verbroken gezinsrelaties en om lotgenotengroepen te starten. Het telefoongesprek met deze vrouw maakte me ervan bewust hoe makkelijk dat wat een veilige plek zou moeten zijn - een lotgenotengroep – ook een wespennest kan worden. Kun je ouders die een kind hebben dat geen contact meer met hen wil in één groep zetten met kinderen die hebben gebroken met hun ouders? Kunnen wij lotgenoten zien wat wij met elkaar gemeen hebben en naar elkaar luisteren zonder oordeel? Of scheiden onze eigen oordelen ons in twee kampen: dat van de medestanders en dat van de vijand?

  • Waar blijven ze?

    Ze belde me op een doordeweekse avond. Moeder van drie kinderen en oma. Met geen van haar kinderen was er nog contact. Radeloos was ze. En ze had enorme behoefte aan een lotgenotengroep. Maar dan wel een onder professionele begeleiding. ‘Want alleen al die zielige verhalen horen, wat schiet ik daarmee op?’ Het is de vraag die ik misschien wel het vaakst krijg: ‘Ik ben op zoek naar lotgenoten, of andere vormen van hulp. Kun jij me op weg helpen?’. En dan sta ik met mijn mond vol tanden. In 2001 startte Ans Grashoff in Nederland de Landelijke Contactgroep Hoop voor ouders waarvan de kinderen het contact hadden verbroken. In 2007 waren er acht contactgroepen actief. Inmiddels bestaan die geen van allen nog en moet je het als ouder doen met online fora. Ook van de Belgische lotgenotengroep Kocon (contactbreuk rond ouderverstoting) is nu alleen nog een besloten Facebookgroep (Lotgenotengroep contactbreuk) over. Voor kinderen die geen contact meer hebben met hun ouders is er -voor zover ik weet - in het Nederlandstalige gebied überhaupt nooit een lotgenotengroep geweest. Natuurlijk kun je er ook voor kiezen om je verhaal te doen en hulp te zoeken bij een maatschappelijk werker, psycholoog, psychotherapeut, psychiater, geestelijk verzorger of andere hulpverlener. Het probleem is dat ook hulpverleners lang niet altijd kennis hebben over het thema vervreemding en verbroken contact tussen gezinsleden. En dat is wel noodzakelijk. Waar blijven ze, de opleiders die hierin een specialisatierichting aanbieden? De hulpverleners die zich specialiseren? De mensen die lotgenotencontact faciliteren?

  • Met spikes op eieren

    Ik werd gevraagd om in een tv-uitzending te komen. Daarna sliep ik een paar nachten slecht. De uitzending zou gaan over verbroken familierelaties. Dat is een onderwerp waar ik me al jaren in verdiep en waarover ik een boek heb geschreven. Ik kan er best iets over vertellen. Het punt was dat ik niet alleen in de rol van ‘deskundige’ zou deelnemen, maar ook als ‘ervaringsdeskundige’. Dat hield me wakker. Want wat vertel ik wel en wat niet? ‘Vertel gewoon jouw verhaal, zoals jij dat hebt beleefd’, zou je misschien adviseren. Maar zo gemakkelijk ligt dat niet. Het voelt alsof ik met spikes een met eieren belegd pad moet bewandelen. Ik heb geen contact meer met mijn gezin van herkomst. Dat is en blijft pijnlijk en roept allerlei gevoelens op: verdriet, frustratie, machteloosheid, een gevoel van tekortschieten. Maar geen boosheid. Na al die jaren kan ik redelijk analyseren hoe het allemaal zo is gekomen. Dat maakt milder. Waar begrip ontstaat, verbleekt het oordeel. Terug naar de studio. Er wordt een teken gegeven, de uitzending begint. De presentatrice introduceert de gasten en vraagt mij naar mijn verhaal. Hoe verwoord ik – met ook nog eens een camera op mij gericht – hoe het tussen ons is scheefgegroeid, zonder dat er ook maar enig oordeel in doorklinkt? Hoe schets ik de sfeer en de gebeurtenissen waarin ik ben opgegroeid, hoe vertel ik hoe ik me als kind en later als volwassene in de gezinsverhoudingen heb gevoeld, terwijl ik tegelijkertijd recht doe aan mijn ouders? Als ik er nog eens goed over nadenk, merk ik dat mijn zorgen over de tv-uitzending in twee delen uiteenvallen. Enerzijds is er de angst dat ik ergens een keer een zin slordig formuleer, of dat het niet lukt om in de beperkte tijd die ik op dat moment tot mijn beschikking heb een compleet beeld te schetsen. Ik ben bang dat ik onbedoeld toch een beeld oproep, dat bij de kijker leidt tot een oordeel. Terwijl ik juist graag duidelijk wil maken dat een oordeel over het conflict alle betrokkenen tekortdoet. Dat het niet gaat over schuld en gelijk. Contactbreuken hebben vaak een lange en complexe geschiedenis. Een geschiedenis die soms al in vorige generaties is begonnen. Een geschiedenis waarin de ouder ook kind is geweest. Anderzijds zit ik daar in de spotlights als kind. Weliswaar als een inmiddels vijftigjarig kind, maar toch. En als kind ben ik bang om geen goed kind te zijn. Bang om mijn ouders te kwetsen. Een gegronde angst, want de kans is groot dat mijn ouders mijn woorden vanuit hun eigen pijn en gekwetstheid anders interpreteren dan ik ze bedoel. De tv-uitzending ging uiteindelijk niet door. Maar het denken over wat ik voor de camera zou willen vertellen heeft me er wel weer bewust van gemaakt hoe precair het onderwerp ‘verbroken gezinsrelaties’ is. En hoeveel moed het vraagt om niet te zwijgen.

  • Het onmisbare vergezicht

    Een paar jaar geleden schreef ik in opdracht van een bouwbedrijf een aantal artikelen voor een medewerkersmagazine. Het thema van het magazine was ‘samenwerken’. Een van de artikelen moest gaan over de visie en strategie voor de komende jaren. Waar staat het bedrijf nu en waar wil het naartoe? Ik interviewde de directeur en schreef een eerste opzet voor het artikel. Daarbij koos ik voor een drieluik: verleden – heden – toekomst, met vooraf een korte introductie en ernaast een korte kadertekst over het belang van samenwerken in de bouw. Alles wat we tijdens het interview hadden besproken en dat in het artikel moest staan, stond erin. En toch… er ontbrak nog iets. De tekst was te ‘plat’, te weinig inspirerend. Ineens moest ik denken aan Antoine de Saint-Exupéry, een Franse piloot en schrijver. Hij werd beroemd met het boekje Le Petit Prince. Saint-Exupéry zei ooit: “If you want to build a ship, don’t drum up people to collect wood and don’t assign them tasks and work, but rather teach them to long for the endless immensity of the sea.” Met andere woorden: het gaat uiteindelijk niet om tools, vaardigheden of technische kennis, maar om aanwakkeren van verlangen, motivatie, passie. Met cijfers, feiten en argumenten overtuig je medewerkers niet. Wél met een vergezicht dat raakt aan verlangen. Een vergezicht waar je voor warmloopt, waar je bij wilt horen en waaraan je je met trots wilt verbinden. Met dat in mijn achterhoofd herschreef ik de eerste opzet van het artikel (door Karel Witteveen ‘sneuvelversie’ genoemd, prachtig vind ik dat). Alles wat erin moest staan, bleef erin. Ik voegde alleen hier en daar – vooral aan het begin van elke nieuwe paragraaf - een paar zinnen toe of veranderde de volgorde. En plotseling dééd de tekst iets. Hij maakte trots, heel trots. Hij maakte duidelijk hoe het bouwbedrijf wilde bijdragen aan een betere wereld. De strategische keuzes die in de eerste versie van het artikel nog droge managementtaal leken, werden ineens volkomen logisch. Het verschil tussen de sneuvelversie en de tweede versie van dit artikel heeft mij een les geleerd die ik nooit meer vergeet: om te kunnen overtuigen, moet je kunnen inspireren. Ik schreef daar al eerder een blog over: no persuasion without inspiration. Met cijfers en argumenten raak je geen harten. Het gaat erom dat een tekst je uit de waan van de dag tilt en boven jezelf laat uitstijgen. Zodat je, gedreven door verlangen, als vanzelf in beweging komt om jouw bijdrage te leveren.

  • Burgemeester Henk Jan Meijer

    De burgemeestersketting stond me best aardig. Maar al die blikken die onmiddellijk op mij werden gericht, gaven me een ongemakkelijk gevoel. Snel deed ik de ketting af en legde hem terug op de tafel voor mij, de tafel van Henk Jan Meijer. Hij was net een paar weken burgemeester van Zwolle, toen ik er kwam wonen en een ontvangst voor nieuwe inwoners met bustour en bezoek aan de raadszaal meemaakte. Zo’n negentien jaar later – ik helemaal ingeburgerd in Zwolle, hij nog steeds burgemeester – mocht ik hem interviewen, in opdracht van Stern Catering en Partyservice. Voor dit prachtige Zwols bedrijf schrijf ik al jaren met trots allerlei teksten. Samen met de eigenaren Jos en Maria bedachten we ter voorbereiding van het interview met de burgemeester een aantal 'culinaire vragen'. Na afloop van het gesprek was Henk Jan Meijer zo vriendelijk om voor mijn kinderen van acht en elf jaar, die het geweldig vonden dat ik zo'n beroemdheid ontmoette, een mooie handtekening op een briefje te zetten. De briefjes hangen nog steeds op hun slaapkamer. Omdat Henk Jan Meijer per 1 september afscheid neemt als burgemeester, vind ik het leuk om dit interview met je te delen. Je vindt het op via deze link: https://www.sternpartyservice.nl/blogs/afscheid-burgemeester-henk-jan-meijer/

  • The wall

    Z’n maat voor de komende week is er al, ziet Kevin als hij komt aanrijden. Hij parkeert zijn Dodge slordig over twee plekken, smijt zijn gereedschapstas over zijn schouder en beent naar de bouwplaats. Haalt zijn spade en waterpas tevoorschijn. Met een schuin oog ziet hij dat die andere vent zelfs al begonnen is met betonmengen. Uitslover. De man steekt zijn hand uit. ‘John.’ ‘Kevin.’ De metershoge sleuf en de bekisting inspecteren, zand en cement mixen, grind erdoor, water toevoegen, mengen. Wapeningsmatten leggen, de bekisting vullen, beton verdichten, egaliseren. De muur vordert, de zon brandt, nu al. De mannen glimmen van het zweet, ontbloten hun bovenlijf. ‘Koffie?’ vraagt John. Kevin knikt, veegt met zijn onderarm over zijn voorhoofd. Ze nemen plaats op een houten bankje. John houdt vragend zijn thermoskan omhoog. Kevin rommelt in zijn tas, haalt er zijn Redneckbeker uit. ‘Melk?’ ‘Zwart.’ Ze nemen een slok. In de verte het geluid van een vrachtwagen. Een briesje doet geelrood stof opwaaien. Kevin kijkt opzij. ‘Voor welk bedrijf werk je?’ ‘JB Building. Jij?’ ‘Turner.’ Een hagedis schiet langs hun voeten. Kevin schopt er lui naar. ‘Getrouwd?’ vraagt hij. ‘Tien jaar. Twee kinderen.’ ‘Ik twaalf jaar. Ook twee.’ Weer een slok koffie. ‘Ik was liever wat anders geworden. Maar ja. Je moet wat he. Voor je gezin.’ John knikt. Kevin haalt een stuk koek uit zijn tas, breekt het, geeft John de helft. Ze kijken naar de bekisting voor hen. De eerste vijf meters zijn gevuld. ‘Mooi werk’, zegt Kevin goedkeurend. ‘Drieduizend kilometer muur tussen ons land en Mexico. We schrijven geschiedenis, man.’ John zwijgt, pakt zijn telefoon. Geen berichten. Hij neemt nog wat koffie. Kevin staat op. ‘We gaan verder.’ Hij pakt zijn waterpas op en loopt naar de muur. Staat dan stil. Hij buigt voorover, zet een stap naar achter, knijpt zijn ogen halfdicht, gaat vlak voor de muur staan, prikt met zijn vinger in het nog vochtige beton. Dan draait hij zich langzaam om naar John. ‘He maat.’ Zijn stem klinkt anders dan zonet. ‘Wat is dat nou?’ John kijkt niet op, tuurt in zijn beker. ‘Je hebt een fout gemaakt, man. Dit is geen beton maar spons. Zo dondert die muur overmorgen in elkaar!’ John houdt zijn beker schuin en kijkt ernaar. Het bodempje koffie loopt er net niet uit. ‘Dat is prutswerk, man! JB Building, zei je?’ John haalt zijn schouders op. Kevin staart hem aan. Zijn gezicht wordt rood. ‘Bén je eigenlijk wel bouwvakker? Je ziet toch zelf ook wel…’ John zet zijn beker zorgvuldig recht naast de thermoskan en draait de deksel aan. Daarna raapt hij zijn spade van de grond. Als hij overeind komt, staat Kevin lang en dreigend vlak voor hem. Snel en scherp als een dolkstoot snauwt hij: ‘Of zit jij de boel te bedonderen, man? He? Zit jij de boel te saboteren?’ John kijkt Kevin recht in zijn ogen en blijft hem strak aankijken, terwijl hij een stap naar achteren doet en richting de muur loopt. ‘Waarom deze muur?’ vraagt hij uitdagend. Kevins gezicht kleurt nog roder. ‘Wat klets je nou?’ roept hij uit. ‘We moeten onszelf toch beschermen tegen al die illegalen, man. Straks vermoorden ze mijn vrouw nog en verkrachten ze mijn dochter. Het zijn allemaal criminelen, man. Moordenaars en verkrachters. Godsamme, zit jij die muur met opzet te verkloten?’ Hij mept met kracht tegen de bekisting. Een straaltje zand glijdt geruisloos naar beneden. John zegt niets, speelt met de spade tussen zijn vingers. ‘Daarom dus?’ vraagt John. ‘Ja, en natuurlijk ook omdat… net als jij man, jij moet toch ook gewoon geld verdienen?’ ‘Ja’, zegt John zacht. Hij doet zijn handen voor zijn gezicht. ‘Ja, dat wel.’ ‘Wat lul je nou, man?’ roept Kevin uit. John staat op, sjokt naar voren, legt zijn hand op de stenen, recht zijn rug. Lijkt iets te willen zeggen, slaat dan zijn ogen weer neer. ‘Waarom deze muur, waarom deze muur’, herhaalt Kevin smalend. ‘Idioot. Moet ik je psych bellen?’ Hij pakt zijn telefoon uit zijn tas, houdt hem bij zijn oor en zegt met een grijns: ‘Hallo. Hier is iemand gek geworden. Kunt u hem komen ophalen?’ John staart in Kevins richting, maar het is net alsof hij een punt verder op de horizon zoekt en Kevin niet ziet staan. Hij laat zich zakken, met zijn rug tegen de bekisting. ‘Al mijn familie woont in Mexico. Mijn vrienden. Mijn moeder. Ze heeft niet lang meer. Maar door die verrekte muur kan ik haar straks niet in huis nemen. Deze muur verscheurt mijn leven, dat van mijn gezin, mijn vrienden. Klotemuur.’ ‘En daarom was je hier al zo vroeg? Om beton te mengen waar je nog geen tuinborder van kan maken? Dacht je soms dat ik dat niet zou zien?’ schreeuwt Kevin. ‘Vuile corrupte Mexicaan met je criminele familie en killervrienden! Jezus, dit heb ik weer!’ John kijkt naar zijn schoenen. ‘Keelkanker heeft ze’, zegt hij, bijna onhoorbaar. ‘Mijn moeder. Keelkanker.’ Kevin valt stil. Hij krabt achter zijn oor. Besluiteloos kijkt hij naar John. Naar het bankje. Naar zijn tas. Gaat dan op het bankje zitten. ‘Dat is wel kut.’ Zijn stem klinkt ineens vreemd zacht, alsof in zijn binnenste iemand anders zit die zijn mond even leent. ‘Mijn moeder, drie jaar geleden …’ Krekels. Pluisjes van paardenbloemen zweven voorbij. Kevin trommelt met zijn vingers op zijn telefoon. Geluid van een auto die dichterbij komt. Remmen. Voetstappen. Een zware stem. ‘Mannen! Aan het schaften?’ De opzichter. Hij kijkt van John, die op de grond met zijn rug tegen de muur zit, naar Kevin op het bankje. Loopt naar de muur, tikt er even tegenaan. ‘Alles oké?’

bottom of page