Z’n maat voor de komende week is er al, ziet Kevin als hij komt aanrijden. Hij parkeert zijn Dodge slordig over twee plekken, smijt zijn gereedschapstas over zijn schouder en beent naar de bouwplaats. Haalt zijn spade en waterpas tevoorschijn. Met een schuin oog ziet hij dat die andere vent zelfs al begonnen is met betonmengen. Uitslover.
De man steekt zijn hand uit.
‘John.’
‘Kevin.’
De metershoge sleuf en de bekisting inspecteren, zand en cement mixen, grind erdoor, water toevoegen, mengen. Wapeningsmatten leggen, de bekisting vullen, beton verdichten, egaliseren. De muur vordert, de zon brandt, nu al. De mannen glimmen van het zweet, ontbloten hun bovenlijf.
‘Koffie?’ vraagt John.
Kevin knikt, veegt met zijn onderarm over zijn voorhoofd. Ze nemen plaats op een houten bankje. John houdt vragend zijn thermoskan omhoog. Kevin rommelt in zijn tas, haalt er zijn Redneckbeker uit. ‘Melk?’ ‘Zwart.’
Ze nemen een slok. In de verte het geluid van een vrachtwagen. Een briesje doet geelrood stof opwaaien.
Kevin kijkt opzij. ‘Voor welk bedrijf werk je?’
‘JB Building. Jij?’
‘Turner.’
Een hagedis schiet langs hun voeten. Kevin schopt er lui naar.
‘Getrouwd?’ vraagt hij.
‘Tien jaar. Twee kinderen.’
‘Ik twaalf jaar. Ook twee.’
Weer een slok koffie. ‘Ik was liever wat anders geworden. Maar ja. Je moet wat he. Voor je gezin.’
John knikt.
Kevin haalt een stuk koek uit zijn tas, breekt het, geeft John de helft.
Ze kijken naar de bekisting voor hen. De eerste vijf meters zijn gevuld.
‘Mooi werk’, zegt Kevin goedkeurend. ‘Drieduizend kilometer muur tussen ons land en Mexico. We schrijven geschiedenis, man.’
John zwijgt, pakt zijn telefoon. Geen berichten. Hij neemt nog wat koffie.
Kevin staat op.
‘We gaan verder.’
Hij pakt zijn waterpas op en loopt naar de muur. Staat dan stil. Hij buigt voorover, zet een stap naar achter, knijpt zijn ogen halfdicht, gaat vlak voor de muur staan, prikt met zijn vinger in het nog vochtige beton. Dan draait hij zich langzaam om naar John.
‘He maat.’ Zijn stem klinkt anders dan zonet. ‘Wat is dat nou?’
John kijkt niet op, tuurt in zijn beker.
‘Je hebt een fout gemaakt, man. Dit is geen beton maar spons. Zo dondert die muur overmorgen in elkaar!’
John houdt zijn beker schuin en kijkt ernaar. Het bodempje koffie loopt er net niet uit.
‘Dat is prutswerk, man! JB Building, zei je?’
John haalt zijn schouders op.
Kevin staart hem aan. Zijn gezicht wordt rood.
‘Bén je eigenlijk wel bouwvakker? Je ziet toch zelf ook wel…’
John zet zijn beker zorgvuldig recht naast de thermoskan en draait de deksel aan. Daarna raapt hij zijn spade van de grond.
Als hij overeind komt, staat Kevin lang en dreigend vlak voor hem. Snel en scherp als een dolkstoot snauwt hij: ‘Of zit jij de boel te bedonderen, man? He? Zit jij de boel te saboteren?’
John kijkt Kevin recht in zijn ogen en blijft hem strak aankijken, terwijl hij een stap naar achteren doet en richting de muur loopt.
‘Waarom deze muur?’ vraagt hij uitdagend.
Kevins gezicht kleurt nog roder. ‘Wat klets je nou?’ roept hij uit. ‘We moeten onszelf toch beschermen tegen al die illegalen, man. Straks vermoorden ze mijn vrouw nog en verkrachten ze mijn dochter. Het zijn allemaal criminelen, man. Moordenaars en verkrachters. Godsamme, zit jij die muur met opzet te verkloten?’
Hij mept met kracht tegen de bekisting. Een straaltje zand glijdt geruisloos naar beneden.
John zegt niets, speelt met de spade tussen zijn vingers.
‘Daarom dus?’ vraagt John.
‘Ja, en natuurlijk ook omdat… net als jij man, jij moet toch ook gewoon geld verdienen?’
‘Ja’, zegt John zacht. Hij doet zijn handen voor zijn gezicht. ‘Ja, dat wel.’
‘Wat lul je nou, man?’ roept Kevin uit.
John staat op, sjokt naar voren, legt zijn hand op de stenen, recht zijn rug. Lijkt iets te willen zeggen, slaat dan zijn ogen weer neer.
‘Waarom deze muur, waarom deze muur’, herhaalt Kevin smalend. ‘Idioot. Moet ik je psych bellen?’
Hij pakt zijn telefoon uit zijn tas, houdt hem bij zijn oor en zegt met een grijns: ‘Hallo. Hier is iemand gek geworden. Kunt u hem komen ophalen?’
John staart in Kevins richting, maar het is net alsof hij een punt verder op de horizon zoekt en Kevin niet ziet staan. Hij laat zich zakken, met zijn rug tegen de bekisting. ‘Al mijn familie woont in Mexico. Mijn vrienden. Mijn moeder. Ze heeft niet lang meer. Maar door die verrekte muur kan ik haar straks niet in huis nemen. Deze muur verscheurt mijn leven, dat van mijn gezin, mijn vrienden. Klotemuur.’
‘En daarom was je hier al zo vroeg? Om beton te mengen waar je nog geen tuinborder van kan maken? Dacht je soms dat ik dat niet zou zien?’ schreeuwt Kevin. ‘Vuile corrupte Mexicaan met je criminele familie en killervrienden! Jezus, dit heb ik weer!’
John kijkt naar zijn schoenen. ‘Keelkanker heeft ze’, zegt hij, bijna onhoorbaar. ‘Mijn moeder. Keelkanker.’
Kevin valt stil. Hij krabt achter zijn oor. Besluiteloos kijkt hij naar John. Naar het bankje. Naar zijn tas. Gaat dan op het bankje zitten.
‘Dat is wel kut.’ Zijn stem klinkt ineens vreemd zacht, alsof in zijn binnenste iemand anders zit die zijn mond even leent. ‘Mijn moeder, drie jaar geleden …’
Krekels. Pluisjes van paardenbloemen zweven voorbij. Kevin trommelt met zijn vingers op zijn telefoon. Geluid van een auto die dichterbij komt. Remmen. Voetstappen. Een zware stem. ‘Mannen! Aan het schaften?’
De opzichter. Hij kijkt van John, die op de grond met zijn rug tegen de muur zit, naar Kevin op het bankje. Loopt naar de muur, tikt er even tegenaan.
‘Alles oké?’
Comments